Onderweg naar Timboektoe





Mali- Ghana



back

Home
Reisverslagen
Fotoserie




Deze keer gaat de reis voor Summum naar Mali en Ghana in Afrika. We verblijven onder andere in het mystieke Djenné waar op het plein voor de grootste lemen moskee ter wereld
iedere maandag markt wordt gehouden. Uit de wijde omgeving komt men op deze kleurrijke markt af.

Mali-Burkina Faso-Ghana-Togo, 25-daagse rondreis in oktober 2004
Deze reis speelt zich af op ongeveer dezelfde breedtegraden als waar bijv. Midden-Amerika, Zuid-India en Thailand liggen.

‘Bon jour!’, ja, alles gaat hier in het Frans dus dat is even omschakelen.
Ben zojuist vanuit een zeer stoffige straat in de hoofdstad Bamako van Mali, in een redelijk modern Cybercafe terecht gekomen waar ik nu naar een Philips flatscreen-monitor zit te kijken.
Na met een vertraagde trein op Schiphol aangekomen te zijn was ik nog maar net op tijd in de incheckhal om te tickets aan de groep uit te delen.

Bamako
Na een vlucht van maar vijf uur en twintig minuten vanuit Parijs zijn we in het stikdonker geland op Malinese bodem. Het taxiën naar de parkeerplaats verloopt niet helemaal volgens de boekjes omdat het grondpersoneel in onze rijroute staat. De piloot maakt een extra rondje en probeert het opnieuw. Nu is de weg vrij. Het is tien uur ’s avonds. Er is meteen een probleem; een koffer is er niet en het zoeksysteem ligt plat. Ik kan me een beter begin van een reis voorstellen. Marja, de Nederlandse Summum-agent hier staat ons op te wachten met een bus.
Piroque op de Niger bij TimboektoeNa een half uur rijden over de onverlichte wegen komen we aan bij ons hotel. De kamers zijn stoffig, het oude airco-apparaat kraakt en de handdoeken zien er grauw uit. Na een vluchtige inspectie van bed en de handdoeken blijkt het allemaal wel schoon. Nog deze avond wisselen we onze euro’s om bij een betrouwbare, door de agent geregelde, geldwisselaar die speciaal voor ons naar het hotel is gekomen.
De volgende ochtend regel ik de nodige zakelijke dingen en spreek in een lunchcafé met Marja de reis door. De middag besteed ik aan het verkennen van de stad. Het is 38°C.
Mijn eerste indruk? Een heksenketel! Het heeft iets weg van India. China is  er niets bij! Veel bont aangeklede vrouwen met schitterende kapsels en een kind op hun rug, veel verminkte bedelaars en enorm veel markten. De mannen zitten hier achter de naaimachien kleding te maken terwijl de vrouwen meer handelen in groentes en ander voedsel. Verder lijkt het wel of alle afgedankte auto's uit Europa hier rondrijden. Een sterk contrast met dit alles vormt de splinternieuwe supermarkt die alleen voor de welgestelde (inclusief westerese toeristen) bedoeld lijkt te zijn. Bij de deur staat een grote bewaker met een geweer.
Samen met Wilma ga ik naar het vliegveld om te kijken of haar tas met de volgende vlucht is meegekomen. Na van het bekende kastje naar de muur gestuurd te zijn, kunnen we met een smoes toch langs de bewaking heen naar binnen glippen. In de aankomsthal ter grote van een uit de kluiten gewassen woonkamer vinden we gelukkig al snel haar tas in de berg bagage.
Bij terugkomst in het hotel blijken vier deelnemers op de markt een wat minder leuke ervaring gehad te hebben. Omdat ze zogenaamd foto’s van militaire objecten gemaakt zouden hebben werden ze door negen soldaten gedwongen Cfa 30.000 (€45) te betalen. Alles bij elkaar viel de schade nog mee omdat ze begonnen met honderd euro.
Nu zitten we heerlijk bij het zwembad met een koud biertje. Er is zelfs een zwemleraar aanwezig die de liefhebbers voordoet hoe je precies moet schoolzwemmen. De man is erg aardig, maar ook streng. Hij ziet er op toe dat je goed douchet  alvorens te water te gaan.
De groep lijkt leuk en heeft er zin in. Bij de briefing uitgelegd dat je aan kinderen niets moet geven om ze niet tot bedelen bij toeristen aan te zetten, maar één mevrouw vindt dat maar raar. Wat geeft één zo n snoepje nou? Ze begrijpt nog niet helemaal wat de consequenties dan zijn. Morgen gaan we op weg naar Segou.

Segou
Het verlaten van Bamako gaat niet helemaal zonder slag of stoot. We moeten nog heel wat politiecontroles doorstaan om echt op weg te kunnen. Segou is een rustig stadje aan de Niger waar we al na vier en een half uur rijden, inclusief drinkstop, zijn.  Onderweg hebben we heel wat Baobab-bomen met vrucht gezien. Het zijn die bomen die op hun kop lijken te staan omdat de takken erg op de wortels lijken.
Met een hand-voortbewogen boot (een piroque) gaan we op weg naar een Bozo-pottenbakkersdorpje. Het is facinerend om te zien hoe de vrouwen de grote potten en urnen zonder draaischijf maken. Op het dorpsplein is een centrale bakplaats waar iedereen met zijn potten e.d. heen gaat om ze te bakken.
Rond zonsondergang varen we terug in het mooie avondlicht. Als we in het restaurant van ons hotelletje zitten is er voor de deur op straat wat commotie.
Er is een grote terreinwagen gestopt met daarin de Minister van Landbouw. Hij komt hier eten en slapen. Zonder al te veel ophef gaat hij een paar tafels verder zitten eten. Zijn bewakers blijven bij de deur staan posten.

Djenné
De volgende ochtend vertrekken we vroeg richting Djenné. Zo’n tien kilometer voor Djenné moeten we de Bani-rivier oversteken. Hier heeft de Nederlandse Ton van der Lee een mooi lemen huis gebouwd. Hij heeft er een boek over geschreven: ‘Het Zandkasteel’, waarin hij beschrijft hoe hij hier terecht is gekomen en hoe je de bouw van zo’n huis aanpakt. Als we op de pont staan te wachten praten we wat met een jochie dat hier speelt. We vragen of hij weet wie er in het huis aan de overkant woont. ‘Ohh… ofcourse, that’s Tonnie, a friend of my father’. We moeten lachen om zoveel wijsheid.
In Djenné komen we via een smalle straat bij ons hotel. Het is geheel opgebouwd uit leem. Het heeft alleen een begane grond waarbij de kamers om een binnenplaats zijn gebouwd. Er zijn alleen fans, maar door de vaak voorkomende stroomuitval hebben we daar niet veel aan. Door de lemen bouw blijft het binnen redelijk aangenaam, maar de fans kunnen wel de insecten op een afstand houden. Buiten is het 40 °C. We gaan individueel op verkenning door het lemen stadje.
Djenné is veruit de mooiste stad van Mali en is beroemd om de grootste lemen moskee ter wereld. Het fascinerende heiligdom, dat na de regentijd elk jaar flink bijgepleisterd moet worden, schittert in al zijn eenvoud.

De volgende ochtend al om 6 uur staat Wilma aan m’n deur met de mededeling dat ze naar huis wil, en wel meteen! Ze wordt helemaal hysterisch van 'alle' insecten in haar kamer. Ze heeft al vier nachten niet geslapen omdat ze zo bang is. Met het licht aan en stijf overeind gezeten op het bed brengt ze de nachten door. Ver van de buitenwereld komt ze erachter dat deze reis te hoog gegrepen is voor haar.
Met een lokale gids maken we een rondleiding door het stadje. Ondanks, of beter gezegd dankzij, de aanleg van een aantal waterputten zijn er open riolen ontstaan in de smalle straten. Omdat de bevolking voorheen hun water bij een ver gelegen put moesten halen waren ze veel zuiniger met het water. Nu ze overal water kunnen halen gebruiken ze meer en spoelen ze hun toiletten met veel water schoon. Hun riolen komen door een gat in de muur uit op de smalle straten. Hier hadden de Nederlandse ontwikkelingswerkers even geen rekenign mee gehouden.

Tijdens een bezoek aan een huis wordt Conny bevangen door de hitte. Ze heeft te weinig water gedronken. Met wat ORS in water is ze na een half uur weer de oude. Verder gaat alles redelijk soepel, ook al heb ik het razend druk alles in goede banen te leiden. Ook is 40 graden wel erg heet om optimaal te blijven functioneren.

De volgende dag is het maandag en dat betekent hier ‘marktdag’. De markt is voor de grootste lemen moskee ter wereld en dat maakt het tot een bijzonder mooi plaatje. Vanaf het dak van een naburige woning kunnen we het drukke en kleurrijke marktleven gadeslaan.

Mopti
Op dinsdag maken we een tocht van 72 kilometer per pinasse (een door een motor aangedreven smalle boot met een rieten dak) van Djenné door de Sahel over de Bani naar Mopti. We hebben stops onderweg bij dorpjes, bijv. Baratou, een klein Bozo dorpje met een kleine lemen moskee en later het veel grotere Sofara met een heel grote interessante markt. Onderweg moeten we een keer schuilen voor onweer. Vlak voor Mopti mondt de Bani uit in de Niger.
Vanuit Mopti vertrekken we de volgende ochtend met drie terreinwagens richting Timboektoe. Het is een lange rit door de woestijn en daarom hebben we een enorme voorraad waterflessen bij ons. De chauffeurs hebben ondanks de duidelijke briefing toch een behoorlijk gat tussen de auto’s laten vallen. Het voordeel daarvan is wel dat je niet in elkaars stof rijdt. Omdat wij als eerste wagen de tweede wagen al tien minuten niet meer gezien hebben stoppen we en lassen meteen een lunchstop in de schaduw van wat bomen. Na vijftien minuten zien we nog steeds geen andere wagen verschijnen. We besluiten een stuk terug te rijden. En dan blijkt dat  één van drie Landcruisers panne heeft gekregen. Beter panne dan de auto die we onderweg tegenkwamen. Die lag namelijk op zijn kant.
In de stoffige woestijnnederzetting Bambara wordt geprobeerd de wagen te repareren. Ondertussen voetballen wij met de jongens uit het dorpje. De frisdrankverkoper rekent zichzelf snel rijk en probeert ons een poot uit te draaien. Hierdoor ontstaat er nogal wat commotie maar gelukkig loop het met een sisser af. Uiteindelijk moeten we toch met maar twee wagens verder door de hitte.
Deze keer moeten we vlak voor Timboektoe de Niger oversteken. Tijdens het wachten spelen we met wat kleine kinderen die zich graag door ons op laten tillen. Na een tocht van een uur op een kleine veerpont staan we aan de overkant. Tegen zonsondergang arriveren we bij onze accomodatie in Timboektoe. Het is een goed hotelletje met dakterras.

Timboektoe,
waarvan de naam eeuwenlang een geheimzinnige en mystieke klank heeft gehad, was het eindstation van de handelsroute door de Sahara waar ivoor, goud en slaven geruild werden voor het kostbare zout uit de woestijn. Hierdoor was Timboektoe een zeer welvarende plaats, een rijkdom die ook terug te vinden was in het feit dat er al in de 16e eeuw meer dan honderd religieuze scholen waren gevestigd.

De volgende ochtend maken we onder leiding van een lokale gids een rondleiding door het woestijndorp dat ooit een bloeiende universiteitsstad was. Nu is het echter gedegradeerd tot een stoffig dorp, met nog wel een mooie moskee die we dan ook van binnen bekijken.
Met twee deelnemers heb ik een kameeltocht naar het nomadenvolk de Touaregs in de woestijn gemaakt. Vreemd dat er zo weinig belandstelling was vanuit de groep. Voor ons was het een onvergetelijke ervaring. Boven op een zandduin thee met ze gedronken en (hopelijk) mooie foto's van ze gemaakt. Ikzelf had ook zo'n felblauwe Touareg-tulband op m'n hoofd waardoor het ook echt koeler bleef. Misschien ook wel omdat ik 's middags mijn haar heb laten knippen i.v.m. de hitte. Het is hier 42 graden!

De volgende ochtend vroeg staan we bij een opkomende zon op de pont terug te wachten. Dit keer zonder autoproblemen arriveren we weer in Mopti. Dit keer in een redelijk luxe hotel met airco. Maar helaas hebben ze ook hier vaak last van stroomuitval dus moeten we het zonder koeling doen. We eten in de tuin bij sfeervol kaarslicht. Van het geld hier wordt iedereen stapelgek. Zelfs de hotels en restaurantjes hebben bijna nooit wisselgeld. Dit moeten ze dan gaan 'zoeken'.
Morgen begint de Dogon Vallei-tocht. Volgens ingewijden moet dit zeer mooi zijn. Iedereen is erg benieuwd! De vallei, een gebied half zo groot als Nederland, is een fascinerend cultuurhistorisch fenomeen. Het Dogon-volk woont in piepkleine dorpjes onder aan steile rotswanden, waar voorheen het legendarische Tellem-volk leefde. Volgens de overlevering woonden de Tellem in aan de rotswand bevestigde lemen huizen waar ze met hun klauwachtige handen naartoe klommen. Het Dogon-volk, dat uiteindelijk de Tellem heeft verdreven, leeft voornamelijk van de landbouw en heeft een zeer rijke cultuur en religie. De huizen en schuurtjes van leem, die vaak tegen de steile rotswand zijn aangebouwd, zijn erg pittoresk en hebben prachtig bewerkte houten deuren.

Dogon-vallei
Eerst gaan we de volgende ochtend onder leiding van de Dogongids mister Watt, naar de haven van Mopti. Hier is het restaurant Bozo aan de Bani-rivier. Grote pinasse varen vlak voor onze camera’s langs naar de oever. Sommige zijn afgeladen met handelswaar en mensen en hebben een paar dagen gevaren om hier te komen. Mister Watt gaat de boodschappen voor de vierdaagse Dogon-toer doen. Ik kijk wat rond op de markt waar een jonge smid met de hand draadnagels zit te smeden.
We rijden in een paar uur naar Bandiagara. Van hier is het nog een klein stukje naar het startpunt van de trekking langs de falaise. Dit is een rotswand die ontstaan is door een verspringing in de aardkorst die 170 kilometer lang doorloopt en op zijn hoogste punt ruim 350 meter is.

Het eerste dorp dat we aandoen en waar we overnachten is Benigmatou. Het ligt op ± 260 meter hoogte in de wind en daardoor is het wat koeler. Het is in drie delen opgesplitst: een katholiek, een islamitisch, een animistisch. (animisme: de opvatting die aan alle levende en levenloze dingen een ziel toekent)
Khadija, een 17-jarige spring-in-het-veld, is gedurende de Dogontocht onze kokkin. We zijn onder de indruk van haar kookkunsten met zulke beperkte middelen.
We slapen onder klamboes op de daken van de  lemen huisjes. Via een boomtrap klim je naar boven. Om te voorkomen dat je ’s nachts de wankele trap af moet en dan vervolgens beneden dondert hebben we twee emmers op het dak gezet. Overdag doen we onze behoeftes in een diepe kuil die voor dat doel gegraven is.

’s Ochtends zijn de dorpsvrouwen al vroeg bezig met het putten van water. Het komt uit een diepe bron. Het is heerlijk ontwaken in zo’n rustige omgeving. Het volgende dorp is Endé. We reizen zo’n 10 kilometer per dag. Niet iedereen loopt het hele stuk langs de falaise. Sommigen vinden het gewoonweg te heet. Zij rijden mee op een ezelkar.
In Endé is een minimarkt en je kunt er wandkleden kopen. Bovendien bezoeken we hier de Hogon.. Dit is een soort medicijnman die in hoog aanzien staat bij de Dogon. Hij woont tegen de rotswand in de oude woningen van de mythische Tellem. Het volk dat hier vroeger woonde. Wij slapen weer op de daken onder een donkere sterrenhemel. Het is wederom een bijzondere ervaring.
Verder doen we nog de dorpjes Teli en Kani Kombolé aan om te eindigen in het kampement van Bankass. Hier heeft ieder een eigen ronde hut van riet en leem en we kunnen zelfs gebruik maken van een buitendouche. Wat een luxe na vier dagen stof gehapt te hebben.

Burkina Faso
Naar de hoofdstad van Burkina Faso (het vroegere Opervolta), Ouagadougou is het 320 kilometer. Het is geen bijzondere stad, maar gelukkig is er een zwembad bij het hotel zodat we daar even bij kunnen komen. Zelf moet ik eerst naar een dokter omdat ik toch wat darmklachten heb overgehouden aan het Dogon-avontuur en bovendien heb ik een wondje aan mijn voet dat voor een bloedinfectie gezorgd heeft. Met een recept voor antibioticum word ik doorgestuurd naar de apotheek direct achter het hotel. Dat is lekker makkelijk denk ik nog, maar omdat het benodigde antibioticum uitverkocht is moet ik toch nog met een taxi naar de andere kant van de stad. In de hitte en met een lichte koorts is dat geen pretje.
’s Avonds gaan we naar L’eau vive, een restaurant gerund door nonnen. Het eten is heerlijk en om 9 uur moet iedereen het Ave Maria meezingen! Een non begeleid het ‘koor’ op de gitaar.

Ghana
Dan gaan we door naar Ghana. Wat opvalt zijn de tientallen politiecontroles langs de weg i.v.m. mogelijke overvallen! Ook wij moeten steeds weer stoppen. Iets anders dat opvalt is dat de bevolking zeer religieus is en bovendien vriendelijker dan in Mali. Overal staan borden langs de weg en tegen de huizen die over ‘The Lord’ gaan.

In onze volgende slaapplaats Techiman stappen we over op een andere bus, die van een Ghanese toerorganisatie. De chauffeur/gids Bosco lijkt me een aardige kerel, maar hij vraagt wel meteen of ik op de hoogte ben van het fooiensysteem.
’s Ochtends gaan we naar Bouyem om er een wandeling te maken. Ghana is duidelijk een stuk natter en daardoor groener. Hier ontmoeten we bij toeval een Ashanti-koning die zich op mijn verzoek én de camera wel even in zijn traditionele koningsmantel wil hijsen. Hij ziet er ineens heel voornaam uit.
In Kumasi verblijven we voor de afwisseling weer eens in een echt ongezellig groot hotel, maar wel met luxe kamers. Het is hier al veel koeler en geloof het of niet, maar op het moment barst er hier een ongelooflijk onweer los met zware regen! Overdag bezoeken we onder andere de immens grote Kejetia-markt waar echt alles te koop is.
Onderweg naar Cape Coast stoppen we bij een cassave (tapioca) bedrijfje waar een stel vrolijke dames druk bezig is met het schoonmaken van de vruchten. Wat dieper in de bossen weet Bosco een stokerij waar ze de lokale sterke drank uit palmolie brouwen.
In Cape Coast aan de kust van Ghana verblijven we in het Mighty Victory Hotel van miss Theresa. Het is het sfeervolste en schoonste hotel van de reis. Geen hitte en zandstof meer, maar nu wel af en toe een zware regenbui!
Vanuit deze gezellige oude stad bezoeken we de slavenforten van Elmina en Cape Coast. Het zijn niet alleen de imposante bouwwerken en de kleine musea daarbinnen die interessant zijn. De forten verhullen ook een geschiedenis van oorlog en slavenhandel die een diepe indruk op ons maken terwijl ee rondwandelen door de verschillende vertrekken en kerkers. Al vanaf de zestiende eeuw werd de voormalige Goudkust door Nederlanders bezocht. Niet alleen, zoals de naam doet vermoeden, om handel te drijven in goud, maar ook om slaven in te kopen. Langs de kust van Ghana liggen verschillende forten die dienden als ‘pakhuis’ voor slaven en tegelijkertijd bescherming boden aan de kolonisten tegen Europese kapers op de kust.

Ook bezoeken we het tropisch regenwoud van het Kakum National Park. De wandeltocht voert ons over een hangburg die de boomtoppen met elkaar verbindt. Deze zogenaamde Canopy-walk, de enige in Afrika, is een hele bijzondere ervaring.
De volgende middag arriveren we in Accra, de hoofdstad van Ghana. Het is een echte Afrikaanse stad; kleurijk en stoffig, druk en dorps tegelijk. De Kanshie- en Makola markten lenen zich uitstekend voor het kopen van de laatste souvenirs. Vaak zijn Afrikaanse dagelijkse gebruiksvoorwerpen, zoals de beroemde autoband- sandaal of een kokosnootpollepel, nog het leukste aandenken!

Via een stopover-overnachting in het kustgehucht Prampram arriveren we in Keta. Het einde van de reis is ingeruimd voor een paar dagen aan het strand van Tegbi-schiereiland. Het hotel in Keta is heerlijk vanwege het zwembad. Net als op alle plaatsen waar we geweest zijn is het ook hier handig om het avondeten twee à drie uur van tevoren te bestellen. Het is ongelooflijk hoe lang ze over de meest eenvoudige dingen kunnen doen.

Op dag 24 reizen we naar Lomé, de hoofdstad van Togo. Bij de grens naar Togo is het een heerlijke heksenketel. Wij zeggen onze chauffeur Bosco gedag, waarna we een aantal taxi’s moeten regelen. Alle chauffeurs willen natuurlijk wel zo’n westers vrachtje die altijd meer betalen dan de locals, dus er wordt over en weer geschreeuwd. Als ze eens zijn over wie ons mag vervoeren stappen we in en laten ons naar een restaurant met een terras brengen. Hier drinken en eten we nog wat alvorens we ’s avonds in het vliegtuig stappen. De volgende dag landen we in Amsterdam.

                                                     




Afrika-kaart

Reisroute

Detailkaart Mali

Detailkaart Ghana












Touareg